Cafetaria De Brug al heel wat jaren een begrip!

Veertig bewogen jaren waren het voor Rinus van Lonkhuizen, eigenaar van cafetaria De Brug aan de Ringdijk. “Veertig jaar zit ik al in het vak van cafetariahouder en het voelt nog iedere dag als mijn roeping”. Het is de inleidende zin voor een gesprek met een man die het leven leeft en daarin zijn hart volgt. “Als cafetariahouder doe je niet onder voor een sociaal werker”, zegt hij, naast de kwaliteit van je product zijn het vooral de mensen waar je oog en oor voor hebt. Respect en aandacht heb ik voor al mijn klanten of het nu een directeur is of een gewone man, zij zijn mij allemaal evenveel waard”.

Aanvankelijk was hij werkzaam in de scheepsbenodigdheden. Toen zijn zwager hem vroeg als bijbaantje in zijn cafetaria te komen werken was Rinus verkocht. “Ik vond direct mijn draai in die wereld en ik voel mij er nog iedere dag gelukkig bij”. Eind jaren negentig begon hij voor zichzelf en na een kortstondig avontuur in Rotterdam keerde hij terug naar ‘zijn’ Zwijndrecht. “Als geboren en getogen Zwijndrechtenaar weet ik als geen ander waar mijn hart en mijn thuis ligt”, zegt hij.

Ik zie nog voor mij hoe ik hier aan de Ringdijk in november 2003 een doorstart maakte. Het was op een donderdag dat ik besloot de tent te openen. Ik zie het wel dacht ik. Nou ik heb het geweten! Mensen stonden die middag en avond tot aan de kruising in een lange rij te wachten”, vertelt hij ademloos, “mensen die stuk voor stuk vertelden dat zij blij waren dat ik er weer was en ik was blij dat ik weer de heerlijkste dingen voor hen kon bakken”.

Rinus en zijn medewerkers

Je kan het zo gek niet verzinnen of cafetaria De Brug maakt het klaar en levert het. Met kerst bijvoorbeeld maken wij de heerlijkste salades”, vertelt Rinus enthousiast. “Ook het klaar maken van warme maaltijden voor een veelheid aan bedrijven, wij draaien onze hand er niet voor om”, gaat hij verder. Daarmee heeft cafetaria De Brug een stevige plek ingenomen binnen Zwijndrecht en omstreken. “Ja, ik denk dat De Brug een begrip is”, vertelt Rinus, “ik zie hier ook klanten uit Dordrecht, Ambacht en Heerjansdam. Of het nu de ouderwetse kroket met draadjesvlees of de mega populaire frikandel XXL is, mijn klanten komen allemaal voor iets lekkers. Bij cafetaria de Brug kan je dagelijks langs voor een kroket of een buffet en alles wat ertussenin zit”.

Rinus glimlacht als hij zegt, “Ik ben heel dankbaar dat wij ondanks deze moeilijke tijd toch goed draaien. Natuurlijk leef ik mee met collega-ondernemers die het moeilijk hebben, maar ik ben blij dat wij open zijn. Ik dank mijn klanten en mijn personeel voor zoveel vertrouwen door al die jaren heen. Misschien zit daar ook wel het geheim”, gaat hij verder, “voor mij geldt altijd, kwaliteit voorop en dan pas de prijs. Eerlijk zijn, mensen in hun waarden laten en kwaliteit leveren dat is waar het allemaal om draait. Ik zie mensen graag terugkomen, immers een klant is pas een klant als hij of zij  terugkomt.  

Ik ga voorlopig nog heel wat jaren door. Cafetariahouder is mijn roeping en je roeping verloochen je niet!”

Kinderstemmen uit de oorlog

In het kader van 75 jaar bevrijding laten wij een aantal Zwijndrechtenaren aan het woord. Kinderen nog ten tijde van het uitbreken van de oorlog, maar kinderen met een stem, en kinderen met een verhaal.

“Allemaal naar binnen want er wordt op jullie geschoten“

Corrie Dorsman-van der Wiel (1933) komt uit een gezin met negen meisjes. Geboren in de toenmalige Da Costastraat was zij als zevenjarig kind getuige van het uitbreken van de oorlog. “Ik zie nog hoe wij, op de ochtend van de 10de mei 1940, allemaal op straat waren“, vertelt zij. “Wij stonden daar en keken verbaasd naar de Duitse parachutisten die landden bij de afrit van de Zwijndrechtse brug waar wij vlakbij woonden. Als aan de grond genageld zag ik hoe onze soldaten gevangen werden genomen. Eén van hen kreeg van de Duitsers de opdracht ons te waarschuwen. “Ga naar binnen anders wordt er direct op jullie geschoten“, hoorde ik hem roepen“. Met een lichte bewogenheid in haar stem gaat Corrie verder, “ik was nog maar een klein meisje, en ik zag hoe moeder ons naar binnen nam. Zij sloot de ramen, deuren en gordijnen“. Dan vertelt Corrie het trieste verhaal van wat zich bij de buren afspeelde. “Pardoes werd de buurman doodgeschoten nadat hij met zijn dochter uit het bovenraam gekeken had“, eindigt zij het verhaal. “Vijf dagen zijn wij toen binnengebleven totdat Nederland capituleerde“. Er valt een stilte, die door haar zus Gerrie doorbroken wordt, “De seringen stonden volop in bloei, en de Duitsers landden op de brug“, zegt zij.

Als kind beleefde Corrie de oorlog vooral doordat zij niet naar school mocht. “Natuurlijk wilde je graag naar school, maar wij mochten alleen ons huiswerk ophalen. Ja, even mochten wij spelen om het warm te krijgen maar dan moesten wij weer snel naar binnen“, herinnert zij zich. “Toch speelden wij ook wel buiten en dat soms niet zonder gevaar“, vertelt Corrie. “Op een keer speelden wij bij de afslag van de brug,  dichtbij het bivak van de Duitsers. Wij hadden er een handvol peren gevonden, toen er een bombardement uitbrak. Wij konden niet wegkomen en beleefden daar als kinderen angstige uren. Ik weet nog hoe blij ik was dat wij ´s avonds weer thuis waren. Ik had altijd angst voor onweer, maar kan jij je voorstellen dat ik na dat bombardement daar nooit meer bang voor ben geweest“, zegt ze glimlachend.    

De hongerwinter brengt de herinnering aan de gaarkeuken naar boven. “Zingend stonden wij in de rij voor een bakje soep“, vertelt Corrie. “Wij zongen: `Aaltje zat op een paaltje…het paaltje brak, en Aaltje zat in de koeienkak`. En als wij als kinderen ruzie hadden dan riepen wij “jij klinkt als het luchtalarm“ om prompt terug te roepen “en jij… jij als het afweergeschut“.  Zittend naast haar zus en haar man Jo Dorsman, die de Duitse vliegtuigen naar Rotterdam zag gaan, staart Corrie voor zich uit, als zij tenslotte zegt “als kinderen hielden wij ons vast aan moeder“. Waarop Gerrie aanvult “Gelukkig was onze moeder een krachtige vrouw, heel direct en flink“ immers “Is moeder in paniek dan zijn de kinderen in paniek“.

“Mijn oorlog was het gemis van mijn vader“

Adrie Busink (1935) was vijf jaar oud toen de oorlog uitbrak. Zij woonde met haar zus, vader en moeder in de verlengde Prins Hendrikstraat op nummer 41. “Mijn moeder riep in de woonkeuken dat bij kruidenier Van Driel alles al was weggehaald. Deze woorden betekenden voor mij het begin van de oorlog. Een oorlog die voor mij draaide om ons gezin“, gaat zij verder.

“Mijn vader werkte bij de zoutziederij J. de Bondt aan de onderdijk, hij was daar stoker. Hij deed mee aan activiteiten van de ondergrondse hier op Zwijndrecht. Het was op een dag in 1942-1943 dat mijn vader door de Duitsers thuis werd opgehaald. Ik begreep daar als kind helemaal niets van“. Even stopt zij met praten als zij zegt: “De oorlog, dat was voor mij het gemis van mijn vader… ja dat was mijn oorlog“.

“En daar stond mijn moeder, daar stonden wij als gezin er plotseling alleen voor“, zegt Adrie openhartig. “Je moet weten dat mijn moeder van boeren komaf was. Zij kwam van ´s-Gravendeel. Mijn moeder was een geweldige vrouw, stevig en verantwoordelijk. En natuurlijk hadden wij periodes in de oorlog dat wij heel weinig te eten hadden“, gaat Adrie verder. “Dan kwam er regelmatig, met de THOR veerdienst, van de familie uit ´s-Gravendeel eten voor ons gezin. Als kind kan ik mij herinneren hoe mijn moeder moest werken als hulp in de huishouding en dat zij waste voor andere mensen“, vertelt zij.  “Wat ik nog voor mij zie is dat er een man voor de deur stond met een stuk van een koe. Ongelooflijk! Ik hoor mijn moeder nog zeggen dat wij niet eens boter hadden om het vlees te braden. Maar opgegeten hebben wij het!“  

“Ofschoon ik mijn vader heel erg miste, werd er eigenlijk nooit over hem gesproken. Op een dag  kwam er een brief uit Duitsland met gekleurde strepen, die brief was al gelezen“. Er valt wederom een stilte, “ik heb begrepen dat mijn vader gevlucht was, lopend is hij uiteindelijk van Geldermalsen naar Zwijndrecht gekomen. Daar heeft hij tot het einde van de oorlog ondergedoken gezeten“.  

Adrie is gelukkig met haar kinderen en kleinkinderen. De oorlog betekent nog dagelijks dat zij niets weggooit, zuinig is en niet zeurt. Zij sluit af met “Ik ben dankbaar en geniet van de kleine dingen“.